Skip to content

Borneo deel 3: Mt Kinabalu en spierpijn

Maria en ik wilden Mount Kinabalu beklimmen. We hadden zo’n beetje uitgezocht dat we best zelf naar het national park konden gaan en een permit konden regelen en vlak buiten het park konden slapen. Dan hoefden we niet eerst helemaal naar Kota Kinabalu (dat is ruim twee uur verder) en ook niet minstens tweehonderd euro meer te betalen aan berghutmonopolisten en commissie. Zo gezegd, zo gedaan! Helaas vreesden we opnieuw een grote fout te maken door met weinig geld op weg te gaan, maar dat is natuurlijk wel extra spannend. Gelukkig hoorden we dat er in het stadje voor het national park een bank zat, dus gingen we maar gewoon naar het national park. Het zoals altijd nog vroeg, dus we hadden alle tijd. Bij het national park aangekomen moesten we uitleggen waarom we de berg in één dag wilden beklimmen. We hadden twee redenen: we zijn arme studenten en vrienden hadden het ook gedaan. Dus kunnen wij het ook, zoiets. Dat mochten we ook nog een keer aan de park ranger vertellen, die alle risico’s uitlegde. We moesten vooral veel regen verwachten, waardoor we misschien niet ver zouden komen. Daarnaast moesten we ons de hele dag haasten. Het maakte niet genoeg indruk op ons, dus gaf hij ons toestemming. De eerste horde was al overwonnen! Daarna liepen we het park weer uit en vonden we een klein guesthouse op kruipafstand van het park. We kregen een schattig kamertje met bloemetjesdekbed en zonder fan of airco. Toen moesten we alleen nog geld regelen. Toen we stonden te wachten op de bus, kwam er een taxi langs die vroeg waar we heen moesten. Hij wilde ons wel naar Kunadasan brengen voor niet heel duur, en hij reed nog normaal ook. In Kundasan was inderdaad een bank, dus onze laatste horde was overwonnen. Daarnaast hadden ze er eten en konden we er boodschappen doen voor de volgende dag. We wilden een bus terugnemen. Daarvoor moesten we waarschijnlijk gewoon langs de weg staan wachten, maar er kwam geen bus. Dus begonnen we maar met lopen, aangezien het al langzaam donker werd. Na een tijdje stopte er een grote touringcar voor ons. De chauffeur vroeg waar we heen moesten en ja hoor, we konden wel meerijden naar het national park. Prima!

‘s Nachts ontdekten we waarom het dekbed nodig was en een fan niet: het was heel erg koud! Voor ons, ingeburgerde Singaporese uitwisselingsstudenten dan, want het was ongetwijfeld wel tien graden. Maar goed, de volgende ochtend stonden we vroeg op voor een big breakfast, gekookt door de eigenaresse van ons guesthouse. Er zat ook een portie friet bij, wat ik toch niet echt gewend ben op de vroege ochtend. Maar we moesten nog een berg op, dus vandaar. We ontmoetten onze gids, Freedy, en werden naar de poort van de berg gebracht. Het weer was gelukkig prachtig, ook volgens Freedy. Hij kon het weten, want hij was al 9 jaar lang 3 keer per week gids. Dat is dus ruim 1300 keer de berg op! Om 7.25 uur begonnen we aan onze tocht. Het pad was goed te doen, maar doordat het eigenlijk constant omhoog gaat en alleen maar steiler wordt, is de toch vrij zwaar. Daarnaast is het hoogteverschil groot, wat je na een paar uur toch wel merkt. Na drie en een half uur waren we bij Laban Rata, de berghut op bijna 3300 meter hoogte. Onze gids zei dat we een kwartiertje pauze mochten houden en toen protesteerde mijn lichaam eigenlijk al. Vijftien minuten was veel te kort voor me op weer op te laden en te wennen aan de hoogte. We aten onze lunch én natuurlijk welverdiende chocola en dronken water. Daarna begonnen we aan het tweede deel van de klim, de laatste 800 meter naar de top. Na een paar minuten lopen gaf ik echter toch op, ik kon geen voet meer voor de andere zetten en voelde me absoluut niet lekker. Ik sprak met Maria en onze gids af dat ik ze in Laban Rata weer zou zien, of dat ik anders al verder naar beneden zou gaan. Weer bij Laban Rata aangekomen heb ik een poosje uitgerust en genoten van het prachtige uitzicht. Je kon niet heel ver naar beneden kijken, maar de wolken waren fantastisch en zo nu en dan kon je vrijwel tot de top kijken.

Op zich was het zo slecht nog niet om een poosje bij Laban Rata te zitten en ik was al blij dat ik dat in ieder geval gehaald had. Daarna heb ik nog wat gedronken, gekletst met wat andere klimmers en toen toch maar aan de terugtocht begonnen. Dat was moeilijker dan ik dacht. Het begin is vrij steil, terwijl er veel mensen naar boven komen en iedereen wil weten of het nog ver is. Daarna is het vooral moeilijk omdat je met iedere stap meer pijn krijgt. Heerlijk. Maria en Freedy hadden me na iets meer dan twee kilometer weer bijgehaald (ik daal nooit heel snel ;)) en Maria had wel de top gehaald! Heel erg knap natuurlijk. We daalden nog verder af en net toen we dachten dat we nooit meer op tijd zouden komen én Freedy waren verloren, stelde hij ons gerust dat er nog een daggroep achter ons was. Normaal sluit de poort namelijk om 5 uur, maar nu was het dus niet erg dat we veertig minuten later waren. Toen we weer bij de ingang van het park waren, gingen we natuurlijk eten bij het restaurant aan de overkant (daar zijn we een keer of vijf geweest, alles bij elkaar) en kwamen we met veel moeite het trapje bij ons guesthouse op. We hadden het overleefd!

De volgende dag vonden we het tijd om onze spieren te laten relaxen en we hadden gelezen dat de Hot Springs in Poring daar een prima locatie voor waren. We vonden een busje dat ons er wel heen kon rijden en het bleek nog best een eindje te zijn, aan de andere kant van het national park. Bij de bronnen aangekomen, bleek het erg druk te zijn. Maar toen we eenmaal onze bikini’s en sarongs – alleen bikini is uit den boze, zelfs met sarong voelden we ons al wat ongemakkelijk – aan hadden getrokken, vonden we een plekje bij het voetenbad. Lekker warm water, precies wat onze kuiten nodig hadden! Toen we zaten stortte de regen zich met bakken op de overkapping, ach, we waren toch niet van plan snel te gaan. Overigens stinken de bronnen zelf enorm en zijn er ook koude zwembaden en kun je ook nog een treetropbridge beklimmen, maar dat is waarschijnlijk niet heel spierpijnvriendelijk. Toen we uitgebadderd waren, wilde een mannetje ons wel naar Ranau rijden, helaas was hij een durian vergeten uit z’n auto te halen. Achja. In Ranau bleek absoluut niets te beleven, los van de lekkere fried rice. We besloten bij de bushalte te wachten op een bus terug naar het park, maar op een gegeven moment stopte er een auto met vier mannen die ons wel mee wilde nemen voor weinig. Dus wij stapten in en hadden ons zoveelste gevaarlijke ritje door de bergen van Borneo. Ach, we kwamen veilig aan (terwijl ik ondertussen aan het tellen was hoe vaak we eigenlijk zomaar bij random mannen in de auto gestapt waren). Na nog een stukje gelopen te hebben door het park voelden we onze kuiten toch weer.. Ai.

Na nog een koude nacht, gingen we de volgende dag naar Kota Kinabalu. Daar vonden we een hostel, helaas moesten we daarvoor wel twee trappen op naar de ingang. De keuze tussen fan of airconditioning was snel gemaakt – waarom zou je het kouder maken dan nodig? Vervolgens gingen  we KK verkennen en kwamen we uit bij de Filipijnse markt, waar ze prachtig handwerk zouden verkopen. Nou bestond het assortiment vooral uit overal dezelfde lelijke souvenirs en talloze parelsnoeren, dus dat was ietwat teleurstellend. Gelukkig hadden we ‘s avonds lekker eten in een hip restaurantje en gingen we daarna biertjes drinken in Beach Street, want het was mijn laatste avond op Borneo. Nadat ik afscheid had genomen van Maria, was de minibus naar het vliegveld was snel gevonden de volgende ochtend, en binnen een paar uur was ik weer terug in Singapore. Ik had een hostel in Little India, at nog een geweldige korma, liep nog een dagje rond door de stad die ik nu toch wel mis en vloog naar huis. Wat een reis! En wat een geweldige twee laatste weken Borneo!

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *